1.
Kent gij dat volk vol heldenmoed,
En toch zoo lang geknecht?
Het heeft geofferd goed en bloed,
Voor vrijheid en voor recht;
Komt burgers! laat de vlaggen wapp’ren,
Ons lijden is voor bij,
Roemt in den zegen onzer dapp’ren,
Dat vrije volk zijn wij!
‖: Dat vrije volk, :‖
Dat vrije, vrije volk zijn wij!
2.
Kent gij dat land zoo schaars bezocht,
En toch zoo heerlijk schoon?
Waar de natuur haar wond’ren wrocht,
En kwistig stelt ten toon;
Transvaalen! laat ons feestlied schallen,
Daar waar ons volk hield stand,
Waar onze vreugdeschoten knallen,
Daar is ons vaderland!
‖: Dat heerlijk land, :‖
Dat is, dat is ons vaderland!
3.
Kent gij dien Staat nog maar een kind,
In ’s werelds Statenrei?
Maar toch door ’t machtig Brits bewind,
Weleer verklaart voor vrij.
Transvaalen! edel was uw streven,
En pijnlijk onzen smaad,
Maar God die uitkomst heeft gegeven,
Zij lof voor d’eigen Staat!
‖: Looft onzen God! :‖
Looft onzen God voor tand en staat!